vrijdags gemijmer – dolle dokters

Het was een mopje, klein en onverwacht, maar toen het kwam, was het alsof we het allemaal goed konden gebruiken.

De ene arts zit vlak bij mij, in de lobby van mijn werk. Hij koos het meest bescheiden plekje in de hoek en wacht tot hij wordt binnengeroepen voor de vergadering in de grote zaal. Zijn toetsenbord ratelt, geen seconde blijft hier onbenut. Ik ken hem. Van de talloze vergaderingen op onze vloer. En van de media. BV tegen wil en dank want met zijn zotte inzamelacties tegen kanker haalt deze topdokter regelmatig Het Journaal. Een verbeten wetenschapper en bovenal een gouden hart.

De andere arts, die nu de vergaderzaal buiten stapt, ken ik ook. Letterlijk, en ook op TV, een topdokter. Adellijk getiteld door de koning voor zijn baanbrekend werk, de top van de top zeg maar. En ook echt, zo’n schat van een mens.

‘Pieter?’ roept hij.

‘Ik zit hier’ antwoordt topdokter 1.

‘Ah daar ben je’.

Gegrinnik.

‘Jij zat je te verstoppen onder de zetel’ zegt topdokter 2 verbaasd.

Nog meer gegrinnik.

En dan, zomaar, gebeurt het.

Het is de manier waarop hij die acht woorden zegt. De vriendschap, het respect en de collegialiteit die erin zitten. Het grinniken wordt lachen. Echt lachen, alsof hij daar ook echt zat, onder die loodzware zwarte leren zetels in onze lobby. Een topdokter met zijn laptop. We zien het voor ons. En wij, mijn collega’s en ik, we lachen mee. Zien hoe vrolijk ze de vergaderzaal inzwaaien, zo met hun tweetjes. Topdokters, maar even zijn het net jongetjes die dollen met elkaar. Zo mooi, die paar seconden. Een decompressie in dat verschrikkelijk slecht nieuws, al de hele week, of nee, die hele twee jaar.

En ’s avonds, als ik mijn dochter ga ophalen na kamp, zie ik een vader. Hij wordt vrolijk van de muziek die door de sporthal galmt. Wanneer hij de trap afgaat zie ik hem bijna huppelen. De laatste drie treden, die slaat hij over, en springt. Met zijn armen wijd open. Als een jongetje. Haast zeker geen topdokter. Maar wel al even dol.